BEELD VAN GOD, MENS, SATAN

 Het belang van een goed Godsbeeld, een scherp beeld van satan en een gezond mensbeeld

  1. Godsbeeld: tegenstrijdig of één en enkel positief?

Het liefdevolle Vaderhart van God wordt in sommige kringen weinig gepredikt. Dat God een heilig God is en dat Hij de zonde haat, dat komt dan veel aan de orde en dat is natuurlijk correct. Tenminste als men tevens de liefde en de genade van God blijft beklemtonen en daar ontbreekt het soms aan.

Het is overigens aan de andere kant zo dat in veel christelijke kringen de heiligheid van God en de gehoorzaamheid aan God onderbelicht blijft. Het gaat om een goede balans tussen Gods liefde en Gods heiligheid, en tussen aan de ene kant de genade van God en aan de andere kant de gehoorzaamheid aan God!

Alles wat in het leven over ons heen komt, wordt door niet weinig christenen gezien als komend uit Gods hand. Dan zegt en leert men dat wij het goed moeten nemen als het lijden in de situaties op ons mensen afkomt. Het werk van satan wordt hier buiten spel gezet. Zowel het goede als het kwade komt volgens hun visie van Godswege, om ons te tuchtigen, zo meent men. Het woord ‘tuchtiging’ in de Bijbel betekent onderwijzing en opvoeding. Het woord ‘tucht’ komt van het oud-Nederlandse woord ‘tijgen’ en dat betekent trekken.

Onvoldoende wordt er beseft dat de mensen in het Oude Verbond inderdaad zowel het goede als het kwade aan God toeschreven, omdat zij nog geen klaar inzicht hadden in de twee bronnen in de onzichtbare, geestelijke wereld. Alles wat ‘van boven’ op hen af kwam, zagen zij over het algemeen alsof het allemaal van God kwam. Er was sprake van een versluierd Godsbeeld. Daarom komen wij in het bijzonder in het Oude Testament teksten tegen, die het zo voorstellen dat het goede en het kwade beide vanuit God komen, alsof onze hemelse Vader een ‘Januskop’ met twee gezichten zou hebben. De Heidelbergse Catechismus meent dat God “alzo regeert dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen” (zondag 10). Hier worden dus positieve en negatieve zaken beide op precies dezelfde wijze teruggevoerd naar Gods hand, die ons dat deed overkomen. De grote misser is hier dat de rol van satan helemaal buiten beschouwing is gelaten.

Het Nieuwe Testament biedt ons een helder inzicht en vanuit dat betere licht moeten wij het Oude Testament lezen en interpreteren. Iemand typeerde het Nieuwe Testament als het ‘verklarend zakwoordenboek’ bij het Oude Testament. Omgekeerd is het Oude Testament ‘Gods plaatjesalbum’ bij het Nieuwe Testament met vele voorbeelden en waarschuwingen die nog steeds relevant voor ons zijn. Maar het Nieuwe Verbond geeft ons een voortschrijdend of duidelijker inzicht in wie God is en wat Zijn plan of eeuwig voornemen is.

Het Nieuwe Verbond openbaart zonneklaar het wezen van God, namelijk wie en hoe Hij in werkelijkheid is:

  • “Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie geen verandering is, of schaduw van omkeer” (Jak. 1:17, HSV).
  • “Niemand heeft ooit God gezien (in het Oude Verbond); de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard” (Joh. 1:18, HSV).
  • “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 1:5). Er kan daarom geen duisternis of iets kwaads uit Hem voortkomen.
  • Als wij willen weten hoe God is, dan moeten we naar Jezus en Zijn werken kijken: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:8-9; vergelijk Kol. 1:15; Hebr. 1:3). Jezus veroorzaakte nooit rampen en Hij deed geen vuur uit de hemel neerdalen en toen zijn discipelen daarom vroegen, bestrafte Hij hen en zei: “U beseft niet wat voor geest u hebt” (Luc. 9:55, HSV). Ook maakte Hij niemand ziek, maar Hij kwam van Godswege tot heil en herstel van de mens. Het was en is: zo Vader, zo Zoon!
  • “U gelooft dat God één is? Daaraan doet u wel, maar dat geloven de demonen ook en zij sidderen” (Jak. 2:19). God is één en enkel positief!
  • God is zelfs goed jegens de ondankbaren en bozen (Luk. 6:35), want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matth. 5:45).

Het is van groot belang dat wij zien dat al het goede van God komt en al het slechte en kwade van de duivel, want anders ontstaat er een vermengd Godsbeeld. Bij een zodanig verkeerd Godsbeeld, waarbij je God niet door en door betrouwbaar kunt achten, komt angst voor God en dreiging van God mee. Dat is niet de bedoeling van onze God, zoals Hij Zich in de eerste plaats als Vader, vooral in het Nieuwe Testament, openbaart. Als er in de Bijbel gesproken wordt over de ‘vreze des Heeren’, dan houdt dit in: een gezonde vrees om niet te zondigen en God te dienen met eerbied en ontzag, zonder bang voor Hem te zijn. Vergelijk het volgende vers over deze twee soorten vrees: “Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, want God is gekomen om u op de proef te stellen en opdat de vreze voor Hem u voor ogen staat, opdat u niet zondigt” (Ex. 20:20).

  1. Beeld van satan: onderbelichte rol van onze geestelijke vijand of scherp zicht op hem?

De naam ‘satan’ (= tegenstander) komt in het Oude Testament maar enkele keren voor en hij wist zich vaak te camoufleren. Hier en daar lijkt het er in het Oude Verbond op dat Gods handen slaan en helen (Job 5:18).  Let wel: dit werd gezegd door Elifaz, aan wie een geest (demon) voorbij gegleden was, die hem een verkeerd, negatief Godsbeeld en mensbeeld opdrong (Job. 4:12-19). Elifaz was een van Jobs vrienden, die geen goede vertroosters waren (Job 16:1). Al wat deze vrienden spraken of eruit kraamden, is niet zonder meer Gods Woord, al staat het ter lering in de Bijbel. Aan het eind van het boek Job moesten de drie vrienden brandoffers brengen en Gods dienaar Job voor zich laten bidden. “Want alleen zijn gebed zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid; want u heeft NIET JUIST (of: niet recht) over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job” (Job 42:7-9).

Onder Reformatorischen wordt wel gesproken over ‘de slaande hand Gods’, waarmee men Gods oordelen bedoelt. Zo krijg je een gespleten God die met Zijn rechterhand zegent en met Zijn linkerhand slaat. In Job zien wij dat de werkelijke veroorzaker van Jobs ellende niet God was, maar de duivel: “Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool tot zijn hoofdschedel toe” (Job 2:7). In het Nieuwe Verbond zou Jezus Christus het duistere wezen van de duivel scherp aan het licht brengen en ontmaskeren: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 2:15).

In veel kerken en kringen blijft het werken van de duivel onderbelicht, zijn rol onduidelijk en schrijft men hem niet AL het kwade toe. God zou je ook nare dingen op je dak sturen, al laat Hij het dan meewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben (Rom. 8:28), zegt men erbij. In 1 Joh. 3:8 lezen we over de oorsprong van het kwade, de andere bron die linea recta tegenover God staat: “Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou”. In deze tekst komt het woord ‘duivel’ maar liefst drie keer voor, niet om hem daarmee eer te geven, maar om de oorsprong van al het kwade helder aan te geven door hem te ontmaskeren. Jezus ging, gezalfd met de heilige Geest en met kracht, het land door, terwijl Hij goeddeed en Hij genas allen die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem (Hand. 10:38). Jezus sprak dat de Zoon niets kan doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo (Joh. 5:19). Dat was altijd het goede tot heil, heling en herstel.

  • Jezus wees de bron van de leugen en geweld aan: de duivel (Joh. 8:44).
  • Hij noemt hem “de dief die is gekomen om te stelen, te slachten en te verdelgen” (Joh. 10:10a). Van de duivel komt al het negatieve en destructieve.

Zulke dingen moet men nooit aan onze enkel goede en enkel heilige God toeschrijven. Laten wij Zijn naam heiligen en dat doen wij het beste als wij Hem volledig afzonderen van het kwade. God staat buiten het kwade en Hij collaboreert daar niet mee. Hij heeft niets te maken met het kwade! Dat is het terrein van de duivel, de oorsprong van het kwade.

Overal in het onderwijs van Jezus en van de apostelen in hun brieven zien wij hoe de macht van satan niet werd overschat, maar ook beslist niet onderschat. Er werd bepaald niet aan ‘struisvogelpolitiek’ tegenover de vijand gedaan, maar de geestelijke strijd werd aangebonden niet tegen bloed en vlees (mensen), maar tegen de demonen (Ef. 6:12). "Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen strijd naar het vlees. De wapens van onze strijd zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot afbraak van bolwerken" (2 Kor. 10:3-4).  Satan wordt genoemd in zijn rondgaan als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden (1 Petr. 5:8). Simon en met hem de andere discipelen kregen van de Heer de waarschuwing mee: “Zie, de satan heeft verlangd u allen te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En u, als u eens tot inkeer (bekering) gekomen bent, versterk dan uw broeders” (Luk. 22:31-32).

Dat de rol van satan en zijn demonen niet scherp genoeg gezien wordt veel kerken en kringen blijkt naast het spreken over het ‘strijden tegen het eigen vlees’ ook bijvoorbeeld uit het erg gemakkelijk gaan naar occulte, of in elk geval dubieuze, alternatieve genezers. Kennelijk wordt onderschat dat daar gewerkt kan worden met krachten uit het rijk van de  duisternis, waardoor lieve broeders en zusters onwetend op één of meer sectoren van hun leven gebonden kunnen raken aan occulte ‘geestesmachten.’ Bovendien gebeurt het zo gemakkelijk dat er geen hulp bij de Heer wordt gezocht (gebed, handoplegging, zalving met olie door de oudsten), maar bij de heelmeesters (vergelijk 2 Kron. 16:12 en 2 Kon. 1:2-3, 15-16).

De gevaren van bijvoorbeeld magnetisme en iriscopie worden in christelijke kring lang niet altijd duidelijk onder ogen gezien. In onder meer Deut. 18:10-14 wordt krachtig gewaarschuwd tegen het occultisme. Men gaat echter in menige kerk of kring overal maar naar toe zonder zich af te vragen waar de geneeswijze vandaan komt en uit welke bron men krachten put. ‘Het werkt’ is dan het argument. Maar tegen welke prijs? Te velen riepen al: “baat het niet, het schaadt ook niet.” Je laten behandelen door occulte genezers schaadt wel degelijk! Beter zou zijn: “bij twijfel niet toepassen.” Al trekt de boze misschien de ‘geest van zwakheid’ (Luk. 13:11) terug, dan verwisselt hij die voor ‘geesten van angst of depressie’ en als christen raak je zo gebonden door een demon op dat gebied. Gelukkig is er in Jezus’ naam bevrijding van occulte machten van duisternis mogelijk en kunnen deze banden in Zijn naam verbroken worden. Toch is dit een zaak, waar men soms in christelijke kring geen helder en scherp zicht op heeft.

De gedachten van satan mogen ons niet onbekend zijn (2 Kor. 2:11). Daarvan moeten we op de hoogte zijn. Als wij zijn tactiek en strategie kennen, des te beter kunnen we ons ertegen wapenen en hem overwinnen.

  1. Mensbeeld: van in de min en nauwelijks in de plus naar een gezond beeld van onszelf

God heeft de mens naar Zijn beeld geschapen (Gen. 1:26-27). Ps. 8:6 zegt over de mens: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.” Prediker stelt “dat God de mensen recht gemaakt heeft” (Pred. 7:29). Jakobus geeft aan dat “de mensen naar de gelijkenis Gods geschapen zijn” (Jak. 3:9b). Paulus zegt tegen de Atheners: "wij zijn van Gods geslacht" (Hand. 17:28-29).

Wij weten dat door de val in de zonde door ongehoorzaamheid de mensheid niet goed gebleven is, maar slecht is geworden onder invloed van de boze, die - in de plaats van Adam - de overste van deze wereld werd. De mens raakte vervreemd van het leven van God (Ef. 4:18). De mensheid ontaardde tot een krom en verdraaid geslacht. Onder inwerking van het addergif van de slang is het mensdom terecht gekomen in de ernstige, zondige toestand, die Romeinen 3:9-20 beschrijft.

In Zijn niet aflatende liefde had God de Vader Zijn verlossingsplan gereed door Zijn Zoon te zenden in een vlees aan dat der zonde gelijk en wel om de zonde (Rom. 8:3). Natuurlijk werd Jezus in alle dingen op gelijke wijze verzocht als wij. Midden in Zijn strijd heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden (Heb. 2:14,17-18; Heb. 4:15; Heb. 5:7-8). Satan heeft Hem uitgetest, of Hij Hem tot ongehoorzaamheid zou kunnen verleiden, maar Hij sprak: “de overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14:30).

“De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 3:35-36). De toorn van God wil zeggen: prijsgegeven te worden aan de machten der duisternis, die men in zijn ongehoorzaamheid aan God dient (vergelijk Ef. 2:2).

Het mensbeeld dat geschetst wordt in diverse christelijke denominaties is vaak negatief. Sommigen beschouwen zichzelf als een nul of zelfs een grote nul.

Een zwaar accent valt vaak op Rom. 7:18a: “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont”. De mens als zondaar heeft geen ‘goed’ of ‘goederen’ in zich ter beschikking, om het kwade - de zonde - aan te kunnen, al wenst de mens, die de wet kent en verstaat, dat wel (Rom. 7:1).  Hetzelfde grondwoord ‘goed(eren)’ staat in de gelijkenis van de rijke dwaas (Luc. 12:18-19) namelijk agatha, als in Rom. 7:18a: agathon.

In Rom. 7:18b staat: “Immers het wensen (tot het goede) is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet.” Het lukte niet om het verlangen in daden om te zetten en dan is het kwade nabij, of ligt het kwade voorhanden. Daartoe was de wet zwak door het vlees (Rom. 8:3a). De mens was onmachtig om het goede uit te werken. Het potentieel of de kracht ontbrak. Dat wil zeggen: de inwonende kracht van de heilige Geest van God.

In Romeinen 7:13-25 ontbreekt het woordje ‘Geest.’  Het menselijk vlees is zwak, maar Gods Geest is sterk. Het is slechts door de kracht van de heilige Geest van God mogelijk een overwinningsleven te leiden en in heiliging te leven, waar vooral Romeinen 6 en 8 over spreken. Door de heilige Geest woont het goddelijk goede in de mens (Mat. 7:11, vergelijk Luc. 11:13). Filemon 6 drukt het zo uit: “(biddende) dat uw gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone in een grondig kennen van AL HET GOEDE (agathou) dat in ons naar Christus uitgaat.” Barnabas wordt genoemd als “een goed man, vol van de heilige Geest en van geloof” (Hand. 11:2-4). “Een goed mens brengt uit de goede schat zijns harten het goede voort” (Luc. 6:45).

In de strijd van Paulus zegt hij nadrukkelijk: de kracht (van God) openbaart zich eerst ten volle in (menselijke) zwakheid. Zeer gaarne zal hij dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden…ter wille van Christus, want als ik zwak (in de natuurlijke wereld) ben, dan ben ik machtig of sterk (in de geestelijke wereld) (2 Kor. 12:9-10).

Als mensen ernst willen maken met de zonde, dan doet dat in bepaald opzicht weldadig aan, waar velen het oppervlakkig nemen in hun leven, ook als christen. De haat, die God heeft tegen zonde en demonen, mogen we niet bagatelliseren. Een bepaalde vrome wijze van verkondiging kan echter zo sterk op mensen werken, dat zij zichzelf ‘de grond ingeboord’ voelen. Vooral mensen met een zwak geweten die serieus willen zijn, kunnen zichzelf dan psychisch ‘in de soep draaien’ als ze in eigen kracht verkeerd strijden ‘tegen het vlees’, in plaats van gericht te strijden tegen de boze.

Bij de kinderopvoeding spreken sommige christelijke schrijvers wel over het breken van de eigen wil. Dat is pertinent onjuist, want we zullen het kind hoogachten als een unieke schepping van God met een eigen identiteit!  Het is zeker belangrijk dat de wil van een kind gebogen en gevormd wordt. Daarbij heeft het geven van lichamelijke tucht (naar aanleiding van een aantal teksten in Spreuken) lang deel uitgemaakt van de doorsnee christelijke opvoeding in bepaalde gemeenschappen. Spreuken gebruikt uiterlijke middelen in de zichtbare wereld, maar dat liep wel uit op regeren en heersen met harde hand, op oudtestamentische wijze.

Daarbij werd wel gesteld dat de straf in overeenstemming moest zijn met het vergrijp, dat niemand vanuit drift mocht slaan en dat je dit met de nodige reserves diende toe te passen om kinderen gehoorzaamheid te leren. De zogenaamde ‘pedagogische tik’ kon daarbij alleen behulpzaam zijn als uiterste middel. Veel ouders hebben dit in liefde, maar met behoorlijke terughoudendheid en steeds meer reserves toegepast.

In de veranderende maatschappij, waar het slaan van kinderen pedagogisch niet goed geacht of verboden wordt, hebben velen dit ouderwetse standpunt bijgesteld. Als maatstaf voor kinderopvoeding geldt nu veel meer dan de teksten uit Spreuken de betere zienswijze van het Nieuwe Verbond. Het Nieuwe Verbond rekent met het Koninkrijk der hemelen, dat wil zeggen de onzichtbare wereld, waarin de goede engelen kinderen helpen (Matth. 18:10) en de demonen het op onze kinderen gemunt hebben. Ouders in het volle evangelie kwamen tot besef dat onze kinderen niet moeilijk zijn, maar het wel vaak moeilijk hebben door geestelijke beïnvloeding van machten van de duisternis. “Een goede opvoeding houdt vele machten buiten de deur”, zei volle evangeliepionier J.E. van den Brink.  Daarbij past de actieve heiliging van kinderen (1 Kor. 7:14) en het dagelijkse bidden met en voor hen, onder meer voor wijsheid van God en een engelenwacht.

Mensen met een zwak geweten komen bij een verkeerde verkondiging die spreekt over het ‘strijden tegen je eigen vlees’ niet zelden in moeilijkheden en voelen zich aangeklaagd en bij sommigen leidt dit tot psychische nood en depressies. Deze aanklacht komt van satan, de aanklager van de broeders (Openb. 12:10). Je voelt wel dat dit de gevolgen zijn van een ongezond mensbeeld waarbij de mens een vijand van zichzelf wordt.

Als er voortdurend wordt gehamerd op het aambeeld van het vechten en ploeteren tegen het vlees, is het niet vreemd dat sommigen de moed dreigen te verliezen. De mens hoeft zichzelf niet kwijt te raken (Luk. 9:25), maar hij mag verlost worden van de boze, zoals het ‘Onze Vader’ het uitdrukt.

Als wij in verzoeking zijn, dan moeten wij scherp zien dat satan de verzoeker is (Matth. 4:3; 1 Thess. 3:5, vergelijk Gen. 4:7, waar we lezen over “de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, maar over wie u moet heersen”). Deze verzoeking komt beslist niet van Godswege, want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking (Jak. 1:13). “Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt” (Jak. 1:14, HSV). Begeerte (bijvoorbeeld naar eten, drinken en seks) is op zichzelf genomen niet verkeerd, maar satan zoekt aanknopingspunten bij de menselijke begeerte om deze af te trekken en mee te slepen naar het verkeerde. In de wet van Mozes staat over verkeerd gerichte begeerte: “Gij zult niet begeren het huis van uw naaste. Gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste,…noch iets dat van uw naaste is” (Ex. 20:17).

Heb door dat verzoeking geen zonde is en dat is een bevrijdend inzicht. De zuigkracht van de boze wil de mens in de verzoeking echter laten afbuigen in de verkeerde richting, wanneer die mens daarin een verkeerde keuze maakt. “DAARNA als die begeerte bevrucht wordt, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort” (Jak. 1:15). In het Oude Testament lezen we: “Zie, wie met ongerechtigheid bevrucht werd, is zwanger van onheil en baart leugen” (Ps. 7:15). Bij bevruchting is er altijd sprake van twee partijen: satan, die in de onzichtbare wereld zijn zaad van leugen en misleiding in de gedachten van de mens wil zaaien, en de mens die toestemt en deze gedachten gaat koesteren en vervolgens daadwerkelijk uitvoert in de zichtbare wereld.

In verzoeking moet de mens “nee” zeggen tegen de verzoeker en de begeerte die daarbij op kan komen. Hier geldt: “geef de duivel geen voet of plaats” (Ef. 4:27, NBG en HSV). Laat onze begeerte (!) altijd zijn de wil van God van harte te doen! Dat wil zeggen: met je hele hart “ja” zeggen tegen God.

Er wordt in bepaalde christelijke kerken en groeperingen nauwelijks iets gezegd dat je als mens een unieke schepping van God bent, van wie Hij intens houdt. Wij zijn daarom geen nul, maar we mogen één uniek persoon zijn, die naast vele anderen een plaats mogen innemen in het lichaam van Christus, ieder naar zijn eigenheid. We mogen er zijn als mens en wij zijn in Christus een vernieuwde persoonlijkheid.

Hierbij nog een reeks positieve teksten:

  • Wij mogen onszelf kostbaar en hooggeschat weten in Gods ogen en Hij heeft ons lief (Jes. 43:4). De Heer vindt ons als mensen waardevol!
  • Gods Woord schetst ons: “Uw nederbuigende goedheid, maakte mij groot” (Ps. 18:36c, vergelijk 2 Sam. 22:36).
  • We lezen: “Wat is de mens, dat gij hem zo groot acht en uw aandacht op hem vestigt, dat Gij elke morgen hem bezoekt, elk ogenblik hem beproeft” (Job 7:17-18).
  • Een andere sublieme tekst vinden we in Job 36:7: “Hij trekt van de rechtvaardige Zijn ogen niet af, maar zet hem voor immer bij koningen op de troon, zodat zij hoog verheven zijn.”
  • Als “blinkende kroonjuwelen” wordt Gods volk getekend in Zach. 9:16.

Als deze voluit bijbelse klanken in de hierboven aangehaalde teksten nauwelijks in het vizier komen in sommige Woordverkondiging op het christelijk erf, dan is het niet vreemd dat daardoor het zelfbeeld van velen laag en slecht is, in plaats van bijbels gezond en positief. Dit omdat wij als mensen van hoge, goddelijke afkomst zijn (Gen. 1:27; Ps. 8:6), die weliswaar ernstig aangetast zijn door de grote ‘kink in de kabel’, dat wil zeggen: door onze zonden die scheiding brachten tussen ons en God (Jes. 59:1-2). Vlak daarna staat: “Zij broeden eieren van giftige slangen uit en weven spinnenwebben. Wie van hun eieren eet, zal sterven, als er een uitgedrukt wordt, berst er een adder uit” (Jes. 59:4-5). In deze beeldende taal wordt het verband tussen zonden en duistere demonen gelegd.

Desondanks mogen we door genade en de Geest van God weer als nieuwe scheppingen in Christus tevoorschijn treden en uit de verf komen.

  • In Dan. 12:7c staat: “er komt een einde aan het verbrijzelen (door de boze, JdB) van de macht van het heilige volk”.
  • Het volk van de heiligen van de Allerhoogste (van de hoge plaatsen= hemelse gewesten, St. Vert.) zal het koningschap in bezit gaan nemen (Dan. 7:18, 22, 27).
  • In Jer. 29:11 schildert de profeet een machtig perspectief: “Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven.”
  • Kol. 3:10 zegt: “En u met de nieuwe mens bekleed hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die Hem geschapen heeft.”

Samengevat concluderen wij hoe belangrijk het is dat wij uitgaan van:

  • Een zuiver en positief Godsbeeld
  • Een helder en scherp beeld van satan
  • Een gezond en evenwichtig mensbeeld
    Jildert de Boer